De wind zou zondag iets meer aantrekken. Tochtleiders
Martine en Heleen besloten daarom de tocht met de klok mee te varen, waardoor het
zwaarste deel van de tocht, het Markermeer met aanlandige wind, op de zaterdag
viel. Om daar te komen stapten we om half elf in, achter de kerk van
Schermerhorn, met 12 deelnemers uit alle windstreken.
“Het ijs is nog maar net weg en jullie gaan hier peddelen?” wilde
een bezorgde hondenwandelaar in Schermerhorn weten. Na twee uur relaxed varen
op binnenwater kwamen we bij de inlaatsluis van Schardam. Een bewoner
adviseerde ons door te varen naar de sluis verderop, waar een goede pauzeplek
en een gemakkelijke overdraagplaats zou
zijn. Het eerste klopte, maar over het tweede waren de meningen verdeeld. Op
een grasveldje onderaan de dijk zaten we goed uit de wind. De meegebrachte
proviand en lekkernijen smaakten uitstekend en met goedgevulde magen begonnen
we aan het overdragen en het instappen in de jachthaven van Schardam. Eenmaal
op het open water van het Markermeer kregen we gemene golven van opzij. Voor
Tjeerd, nog herstellende van een rugblessure, een goede gelegenheid om de
rugpijn eruit te peddelen. Van zijn fysio had hij het advies meegekregen veel
te peddelen en geen boten te tillen. “Maar zo zit ik niet in elkaar”,
stribbelde hij nog tegen. Zo koersten we aan op het haventje van Edam, aangevoerd
door Anita met de Zuiderzeerollen op haar voordek. In Edam hielden we, beschermd
door een glazen wandje van de camping, een korte stop om te rusten, wat te
knabbelen en te hozen; we hadden nogal wat golven over de boot gekregen, in mijn
(Jaap) kuip stond inmiddels een flinke laag water. De sleeplijn boven het
spatzeil zorgde voor een vijvertje waardoor buiswater de kans kreeg binnen te
komen.
Met opnieuw verzamelde moed gingen we scheep op het
schelpenstrandje, waar de branding het lastig maakte om op tijd de kuip af te
sluiten voor het overkomende zwarte water. Na het bereiken van de strekdam die
vanaf Marken naar het Noorden steekt, waren we uit de gevarenzone en koersten
we aan op het kerktorentje. Walter verdween uit beeld en dook even later weer
op, hij had een paar surfjes meegepikt. Even later kwam Monnickendam in zicht
en lieten we Marken links liggen om nog bij daglicht in Katwoude aan te komen.
Er stond ons nog een verrassing te wachten, namelijk hoe we van het Markermeer
op de Purmer Ee terecht zouden komen omdat de sluis in de winter niet wordt
bediend.
Dat bleek geen sinecure. De beste uitstap was een drijvende
steiger die zoals in de meeste gevallen was ontworpen voor jachten. De klim was
al moeilijk genoeg, maar toen Marco wilde uitstappen geholpen door Anita op de
kant, begon de steiger te zinken en dreigden beiden in Marco’s woorden “roemloos
ten onder te gaan”. Dus werd de steiger snel vrij gemaakt om een andere te
zoeken, waarvan de drijver niet lekte. Na het klimmen en tillen was het nog een
hele toer om de boel op wieltjes te zetten en op straat te manoeuvreren. Net op
dat moment kwamen er twee jachten voorbij, op weg naar de sluis die speciaal
voor hen werd geopend… Balen zeg! Hadden we maar bij de sluismeester aangeklopt,
immers de lichten stonden op enkel rood wat betekent dat de sluis wordt bediend.
Het liep al tegen donker toen we van wal staken voor de
laatste kilometer naar Katwoude waar de kampeerboerderij ons verwachtte. Bij
het laatste licht vonden we het jachthaventje dat goede uitstapmogelijkheden
bood en ziedaar: de boer stond ons op te wachten met zijn trekker die het
haventje verlichtte met felle koplampen.
Een kleine vijf minuten lopen met de boten op wieltjes
scheidden ons nog van de kampeerboerderij. Daar werd al snel het onderscheid
duidelijk tussen de bikkels en de watjes. Laatstgenoemden (geen namen) verkozen
de woonkamer als slaapplaats met zicht op de koeienstal. We konden ons potje koken op de
betonvloer in de werkruimte naast de stal. Buiten koken was geen optie vanwege
de windvlagen die van alle kanten leken te komen. Er pasten geen twaalf mensen
in, hooguit acht dus werd er bij toerbeurt gekookt en gegeten. Sjaak dacht even
snel zijn prakkie maaltijdsoep te kunnen opwarmen maar dat viel tegen, de soep
was na een verblijf van 12 uur onderdeks nog stijf bevroren! We moesten de
ruimte delen met koelmachines en andere apparaten die op onregelmatige tijden
aan- en afsloegen waardoor het voeren van een normaal gesprek vrijwel
onmogelijk werd gemaakt. Alleen de gulle lach van Alex was boven alle geraas
uit te horen. Napraten bij een borreltje in de woonkamer ging beter.
De tentjes stonden aardig te flapperen de hele nacht. Maar
elk nadeel heb se voordeel, ze konden dankzij de wind droog worden ingepakt,
afgezien van een paar verdwaalde druppels die tijdens het ontbijt van Martine’s
pannenkoeken waren gevallen. Gewetensvraag: was het kamperen nou echt leuker of
vochten we tegen het idee dat we de tentjes voor niets hadden meegenomen?
Zodra we in de boot stapten, was ieder de koude wind weer
vergeten. Vrolijk gestemd peddelden we op weg naar Purmerend waarbij Pieter
zijn zangkunsten vertoonde met het lied ‘Op de Step’ van Wim
Sonneveld. In Purmerend vonden we een geschikte plek voor de lunch. Kees bewees
met een mini espresso apparaatje uitgerust met pomp, dat je als kanovaarder
geen comfort hoeft in te leveren. Vanaf Purmerend volgden we het rechte, brede Noordhollands
Kanaal tussen het Jisperveld en de Beemster, beide verstopt achter rietkragen
en dijken. In het dorp De Rijp hielden we andermaal pauze, op het terrein van
Kanovereniging de Argonauten.
Even na vijven tikten we aan op de oever bij de kerk van
Schermerhorn. Nog een laatste keer moesten de boten worden getild waarna het
opruimen en opnieuw inpakken kon beginnen. Ieder had genoten en was weer een
paar ervaringen rijker. De kanjer van het weekend, daar waren vriend en vijand
het over eens, was Desiree die een dag eerder nog niet wist of ze de tocht zou
volhouden. Martine en Heleen werden bedankt voor de perfecte organisatie, de
chauffeurs voor het rijden en de cafébaas van ’s Lands Welvaren voor de beste
chocolademelk van Holland benoorden het IJ.